Zo’n 16 jaar geleden, medio 1996, kreeg ik mijn eerste twee e-mailadressen. De universiteit gaf me een echte, op naam, en bij Yahoo! maakte ik meteen een anoniem webmail-adres aan, voor prive-dingen.
Hele dagen heb ik in die tijd doorgebracht met de rode Y! in beeld, al klikkend langs doorgestuurde grappige plaatjes, quizjes, spelletjes, kettingbrieven en de meest beangstigende –valse of overbodige- viruswaarschuwingen.
Inmiddels is die fase wel voorbij. Langzaam is het eruit gegaan om mensen mails van 5 MB te sturen, met daarin enkel een serie mooie foto’s. Wil je die iemand laten zien, dan stuur je alleen het linkje. En daarbij: het grootste deel van die linkjes wordt enkel nog gedeeld via Facebook en Twitter.
Behalve als gaat om die grote groep vijftigplussers, die pas ruim na de millennium-wisseling e-mail echt hebben ontdekt als bron van vermaak. Want die sturen nog vrolijk superzware plaatjes door of zelfs hele filmpjes. Of ze waarschuwen via de mail voor desastreuze virussen die met een beetje googlen al in 2002 blijken te zijn uitgeroeid.
Zou het dan op internet net zo zijn als in het echte leven? Dat je door een aantal fases heen moet voor je volwassen bent? En dat één van die fases is dat je wel de stuur-door-aan-mijn-hele-adresboek-knop kent, maar je nog niet de tegenwoordigheid van geest hebt om even te googlen voor je je hele adresboek meewarig het hoofd laat schudden om een jarenoude virus-hoax? En dat je wel weet hoe je moet attachen, maar nog niet beseft hoe belastend het is voor de verbinding om zulke grote bestanden te sturen?
Maar ook bij deze late-roeping-mailers zal het besef uiteindelijk komen. En dan wordt het weer heerlijk rustig in mijn mailbox.